In de opleiding Engels snelcursus leer je
woordenschat:
- jezelf en anderen voorstellen
- familie
- dagen en maanden; weer en seizoenen; het uur/de tijd
- landen en nationaliteiten
- getallen
- dagdagelijkse activiteiten en voorwerpen
- jobs
- muziek
- praktisch taalgebruik in een hotel, koffiebar, kledingzaak
grammatica:
- werkwoordstijden: tegenwoordige en verleden tijd; present continuous;
- present continuous vs tegenwoordige tijd
- vraagwoorden en woordvolgorde in een zin
- adjectieven; bijwoorden; bezittelijke en andere voornaamwoorden
- imperatief